Page images
PDF
EPUB

COLLEGIUM LOGICUM.

Stenographisch verslag van eenen cursus in zuivere rede,
gedurende het academische studiejaar 1904-1905

[merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

ر

Philos
mijl mophy
5-06-219
19278

INHOUDSWIJZER.

XI. 21 JANUARI 1905.

Het Wezen. De Denkwetten des Verstands.

Het wezen (486 v.v.). De zelf bestendiging van het zijn, zich verkeerend in zijn wezen (487 v.v.). Het zijn, niet zijnde wat het schijnt, is schijn, schijn van het wezen (487 v.). Stelbaarheden van wezenlijke zelfverkeering (488 v.v.). Identiteit van het wezen; veeleenige, ware, identiteit (489 v.v.). Identiteit en differentie liggen ongescheiden onderscheiden in de rede (490 v.v.). Het ware is het identische in de werkelijkheid van vol. strekte zelfverkeering (490 v.v.).

Iedere bepaalde stelbaarheid in het begrip, iedere begripsverbij. zondering is 'moment' (492 v.v.). De drie verstandige denkwetten (495 v.v.). Stelling en ontkenning in wederzijdsch verband gedacht worden in haar wezen ongescheiden onderscheiden gedacht; dat wezen is 'exclusum' en 'non exclusum' (498 v.v.). Verstand zonder meer niet het ware (500 v.v.).

Uitspraken van tijdgenooten min of meer in verband met het Collegium Logicum.

Inductie en deductie (506 v.v.).

Het denken houdt het beginsel in van een zich ordenende verscheidenheid (507). Al het stellig denkbare laat zich ontkennen (508 v.). Ontkenning der ontkenning is wederkeer tot het gestelde bij vooronderstelling van het tegengestelde (508 v.v.). Mogelijk. heid, onmogelijkheid, noodzakelijkheid (509). De redelijke begripsleer is analytisch en synthetisch, apriorisch en aposteriorisch, deductief en inductief in eenen (510 v.v.). Stelling, tegen. stelling en vereeniging (510 v.v.). Identiteit in zelfdifferentiatie (513 v.v.). In zuivere rede is men dogmatisch en skeptisch, ironisch en irenisch in eenen (515).

De verstandslogica een verzameling van betrekkelijke stelbaar. heden (515 v.v.). Het recht een algemeene bijzonderheid van de Idee, die in geen verenkelde gesteldheid opgaat (517 v.). Begrip, oordeel en sluitrede een en onderscheiden (518). Ieder begrip op zijn wijze het ware (519). Het Godsbegrip (520). Het verstand en zijn wetten (521 v.v.). Identiteit en differentie (521 v.v.).

XII. 28 JANUARI.

De Reflexiebegrippen aan het Verschijnsel.

De ware denkleer leert eenheid in verscheidenheid denken (529 v.v.). Het wezen in zelfonderscheiding zijner identiteit tot diversiteit, die veeleenigheid blijft van het in het wezen tegenover elkaar gestelde (529 v.v.).

De wezenlijke grond leidt tot uitvloeisel (530 v.v.). Grond en uitvloeisel, stof en vorm, ding en eigenschap, kracht en uiting, wet en verschijnsel (Helmholtz), substantie en accidens (Bruno, Spinoza), oorzaak en uitwerksel (Fr. Staudinger) (530 v.v.). Identiteit en differentie (532 v.v.). Eenheid van tegendeelen; alles onderscheidt zich van iets waarmee het één is (534). Het wezen van het verschijnsel is stof, die in bepaalden vorm existeert (535 v.v.). Wezenlijke inhoud of stof (535). In zuivere Rede de denkvormen zelf de inhoud der leer (535 v.). De inhoud der Christelijke leer (536). Wezenlijkheid van stof en vergankelijkheid van vorm zijn ongescheiden onderscheiden (538 v.v.).

Het wezen van veeleenigheid aan stof en vorm verschijnt als wezenlijk 'ding' (539). Het ding een wezenlijke bestendigheid in wisseling van verschijnsel (540 v.v.). Kant's 'ding op zichzelf (543 v.v.). Het ware begrip is begrip op èn vóór zichzelf (545). Het 'ding op zichzelf en Fichte, Schelling, Hegel, Von Hartmann (545 v.v.). Idealistisch positivisme (549 v.).

Het 'ding op zichzelf en Schopenhauer (550 v.v.). Het 'ding op zichzelf en Moleschott, Hermann Cohen, A. Krause, Franz Staudinger, Kurd Lasswitz (552 v.).

Het absoluut idealisme en Eduard von Hartmann, Edmund Koenig, Bachmann, Arthur Drews, Schelling, Mach, Ostwald, Fortlage enz. (554 v.v.). Onbewuste Fichteanen, Schellingianen en Hegelianen (554 v.v.).

Logica; eenheid in veelheid en veelheid in eenheid te denken; 'ding op zichzelf' en 'ding voor ons' (559). Het ding op zichzelf is te stellen, doch die stelbaarheid is onhoudbaar (560). Het ding voor ons is verschijnsel (560 v.v.).

De kategorieën van het qualificeerbare natuurverschijnsel (561). Het ding lost zich door zelfweerspreking van het begrip op in zijn geheel (562 v.v.). Het wezenlijke geheel is niet gegeven, gegeven is het andere ervan, het verschijnende deel (563 v.v.). Deel en geheel verhouden zich gelijk het eindige verschijnsel en het oneindige wezen (564).

Het begrip van het heelal begrip van wezenlijke veeleenigheid (564 v.v.). Zelfdifferentiatie van het geheel (566 v.v.).

De Eleaten en de theorieën der moderne natuurwetenschap (569 v.v.). Molekels, atomen, electronen (571 v.v.).

« PreviousContinue »