Page images
PDF
EPUB

HOOFDSTUK VI.

Hegel's staatkundig standpunt; zijne volgelingen.

Men zou bij het bepalen van Hegel's staatkundig standpunt op onoverkomelijke moeilijkheden stuiten, wilde men hem indeelen bij een der beide richtingen, die elkaar in zijn tijd, met vertwijfeling soms, hebben bestreden. Een wijsgeer is te weinig politicus om zich bij een partij aan te sluiten; hij ziet evengoed de fouten zijner richting als het goede in de andere; voegt men daarbij zijn talrijke omzwervingen van het eene land naar het andere, dan zou het voor de hand liggen te zeggen, dat Hegel tot zijn eigen partij behoorde, d. w. z. onafhankelijk was. Hegel heeft zich echter in staatkundige zaken niet onbetuigd gelaten, heeft zelfs in eene bepaalde richting gearbeid en heeft vooral door zijn staatsleer onwillekeurig een al of niet deugdelijk richtsnoer gegeven voor anderen. Een feit is het, dat zoowel conservatieven als liberalen hem tot de hunnen rekenen. Wie van beide kan daar het meest aanspraak op maken?

Om die vraag te beantwoorden dient, als in vogelvlucht, het resultaat van zijne overdenkingen en zijn kritiek van anderen opgenomen te worden, en dan treft ons al dadelijk, dat een hoofdkenmerk van zijne politieke zienswijze is: de afkeer van eene toepassing van (wat hij noemt) abstracte theoriën; hij is tegen eene democratie, die uit

sluitend berust op het onredelijk denkbeeld, dat waar aller belang te pas komt, ook allen mede invloed moeten hebben en hij keert zich juist daarom tegen het liberalisme als richting, omdat dit in concreto den algemeenen wil wil zoeken in eene empirisch algemeene uiting van bijzondere willen, waardoor het vrijheidsbegrip een formeele abstractie wordt en niet tot eene vaste organisatie voert 1). Vandaar dat hij noch aan de Juli- noch aan de Belgische revolutie zijne goedkeuring wilde schenken 2).

Wat den staat betreft, verklaart bij zich tegen alle verdragstheoriën en verwerpt hij het individu als grondslag; de staat baseert zich integendeel op de familie, terwijl het grondbezit een element van vastheid is voor den staat 3).

[ocr errors]

Een souvereiniteit, die aan een bepaald persoon als zoodanig zou toekomen, kent hij niet; de monarch is niet souverein, maar is de drager der souvereiniteit; hij is de orgaan van het geheel, en inzoover is hij niet vrij, maar zal in zijn ik wil" moeten voelen, dat niet hij, maar de staat wil; in zoover heeft hij slechts ja te zeggen en de punt op de I te zetten, en dit laatste zal hem niets kosten en is ook geen miskenning van zijne positie, indien hij zich maar één gevoelt met den staat; het denkbeeld, dat hij onafhankelijk is van alle willekeur, maakt de majesteit des monarchen uit 4). Hegel is voorstander der erfmonarchie, omdat in de geboorte de niet toevallige aanwijzing ligt van het voor den staat onmisbare individu; de monarchie moet daarbij een constitutioneele zijn. De De standen vertegenwoordiging daarin moet geen individualistisch, maar een organisch karakter dragen, en nimmer berusten op het denkbeeld dat het volk zelf het beste

1) Rechtsphil. § 308. Phil. d. Gesch. 541, 542.

3) Prantl t. a p. 47.

3) Kritik würt Landstände (Werke, XVI), 240. Rechtsphil. § 167, 306.

4) Rechtsphil. § 279-281.

weet, wat in zijn belang is 1). Wat de grenzen der regeeringsinmenging in maatschappelijke zaken betreft, herinner ik er aan, dat hij geen beginsel bezwaar tegen leerplicht en vaccinedwang heeft 2).

Bijna alle schrijvers kennen Hegel eene behoudende richting toe. Prantl 3) somt op, dat hij was tegen al wat tot demagogie kon leiden, tegen het staan blijven bij een factischen rechtstoestand, tegen de „Gefühlsschwärmerei" der romantische richting; maar zijn leer leidt eenerzijds slechts tot erkenning van het redelijke, anderzijds tot berusting. Rosenkranz 4) geeft een overzicht van Hegel's denkbeelden ten opzichte der gangbare volksmeening over vrijheid en staat, en eindigt met aan te toonen, dat hij in de laatste jaren hoe langer hoe conservatiever werd, echter nimmer zoo, dat hij opging in de toenmalige Pruisische conservatieve partij; hij bleef in het niet-constitutioneele rijk steeds het constitutionalisme prediken; van daar dat, ondanks zijn medegaan met de richting der regeering, geen enkele partij hem ten volle kon aannemen, en eerder alle zich tegen hem keerden. Haym 5) put zich uit in het aanvoeren van gronden, om aan te toonen, dat Hegel een serviel aanhanger was van den machthebbende van den dag, dan van Napoleon, dan van een koning van Wurtemberg of Pruisen; zijn systeem in practijk is de meest volledige zelfregeering, terwijl zijn geringschatting der Duitsche vrijheidsbeweging zijn ultra-conservatisme nader bewijst. Bij dezen voegt zich nog Springer 6), die betoogt, dat, wil Hegel geen utopie najagen, hij den staat van het

1) Rechtsphil. § 301.

2) T. a. p. § 239.

3) T. a. p. 77, 78, 83.

4) Hegel's Leben, 332-338, 414, 416. Apologie 32-34, 38-40, 45-47. Hegel als Nationalphilosoph, 162.

5) T. a. p. 271-273, 334, 352-358, 363-367, 380-386, 457, 458.

6) Die Hegel'sche Geschichtsanschauung, 55.

[ocr errors]

oogenblik wel als die Freiheit" moet aanvaarden met alle consequenties.

Milder is het oordeel van Köstlin 1), die hem verdedigt tegen de verdachtmakingen van mannen als Haym, en zijn strijd tegen een individueel kiesrecht geenszins als een bewijs van anti-vrijzinnigen geest opvat, al kwam zijn stelsel van vertegenwoordiging niet overeen met de algemeen gekoesterde wenschen.

Geheel alleen staat Cousin 2), op wien Hegel den indruk gemaakt heeft van, zonder in het minst republikein te wezen, te zijn profondément libéral", sincèrement constitutionnel" en ouvertement déclaré" voor de denkbeelden van Royer-Collard. Voor diens denkbeelden kan Hegel inderdaad veel gevoeld hebben, maar ik acht het twijfelachtig, of Hegel ooit zijn ingenomenheid heeft betuigd met diens parlementair optreden als leider der oppositie 3).

"

Flathe 4) wil hem tot geen der beide partijen rekenen, terwijl Stahl 5), van hetzelfde standpunt uitgaand en Hegel's staatsleer noch ultraroyalistisch noch ultraliberaal achtende, haar karakteriseert als ultragouvernementaal". Naar mijne meening komt het oordeel der beide laatste schrijvers het naast bij de waarheid. Hegel stond inderdaad op zich zelf, maar, ondanks zijn goedkeuring van het Pruisische regime, dat eene inconsequentie van hem is te achten, helde hij meer over naar links dan naar rechts. Onder herinnering aan de Schubarth'sche brochure 6), wil ik er in de eerste plaats op wijzen, dat er in zijn staatsleer twee onoverkomelijke hinderpalen zijn om hem ooit te rekenen bij de conservatieve richting, nl. zijne

1) T. a. p. 131, 144-146.

2) Souvenirs d'Allemagne (Rev. d. D.-M. LXIV) 616.

3) Zie o. a. De Barante, Vie politique de Royer-Collard, I. 4) Hegel in seinen Briefen (Hist. Zeitschr. LX) 236.

5) T. a. p. 475.

6) Zie blz. 113.

verwerping eener persoonlijke souvereiniteit en zijne geringschatting van verkregen, positieve rechten. Met de liberalen daarentegen verschilt hij meer in toepassing dan in beginsel. In dit laatste opzicht is haast het eenige verschil gelegen in zijn niet aanvaarding van een individualistischen grondslag voor maatschappij en staat, maar dit weegt m. i. niet op tegen de veel grootere overeenkomst, voortspruitende uit een nagenoeg gelijk uitgangspunt en eene daarmede samenhangende methode ter beschouwing der historie en van den staat als historisch verschijnsel 1). Nog veel meer nadert hij de liberale richting van een veertigtal jaren later, wanneer vele aanhangers van het individualistische streven terugkomen en bovendien de abstracte denkbeelden voor een meer concrete leer van het algemeen belang plaats maken; Köstlin 2) had reeds de vraag gesteld, of niet in de plaats van een strijd om rechten, een strijd om verzoening en bevrediging van tegenstrijdige belangen voor de deur stond, en waar die strijd inderdaad uitgebroken is, daar is nu voor hen, die, altijd wel verstaan van een liberaal standpunt, dien strijd tot een bevredigend einde willen brengen, in Hegel's staatsrechtelijk arsenaal menig deugdelijk wapen te vinden. De liberale richting is, dank zij haar meer philosophischen grondslag, in staat veel meer schakeeringen in haar midden te gedoogen dan de conservatieve, en het feit, dat Hegel bij zijne liberale tijdgenooten weinig weêrklank vond, belet m. i. niet hem toch het dichtst bij de meergenoemde richting te plaatsen. Met uitzondering van het gebied van het onderwijs, heeft men van tegenovergestelde zijde in politieke zaken zelden of nimmer zich op zijn leer be

1) Met de liberalen toch nam Hegel hetzelfde uitgangspunt, dat der rede aan; genen echter bleven aan het natuurrecht met zijn op den voorgrond plaatsing van het individu hechten, terwijl Hegel steeds het algemeene voorop stelt. Zoo leidde hetzelfde uitgangspunt desniettemin tot geheel afwijkende banen.

2) T. a. p. 144–146.

« PreviousContinue »