Page images
PDF
EPUB

VERCIERZEL XII.

EENEN man berouw hebbende van geduuriglyk de zelve zonden te begaan, begaf hem zelf tot Jupiter, om te verzoeken van hem onophoudelyk zyne deugden en ondeugden voor oogen te laaten hebben; om, zoo hy zeide, bekwaam te weezen, by het geduurig geheugen daar af, de voorige t'oeffenen en d'andere te fchouwen. De goedardige godheid, ftond zoo een redelyk verzoek toe; gevolgentlyk nam eenen dobbelen lynen zak, in t' een einde van de welke hy leide al zyne verzoekers deugden, en in't andere al zyne onvolmaaktheden, met de welke hy zyne fchouder laadede, in zoo een wyze, een wyze, dat zyne deugden voor hem hingen en zyne gebreken van agter.

'Tis een groot ongeluk voor de menfchen dat zy nooit hunne eigene gebreeken zien.

[ocr errors]

FABLE XII.

A MAN repenting of continually committing the fame faults, addreffed himself to Jupiter: begging the favour of letting him inceffantly have his virtues and vices before his eyes, in order, faid he, to be able, by the continual remembrance of them, to exercife the former, and avoid the latter. The goodnatured deity condefcended to fo reafonable a request; accordingly took a fcrip, in one end of which he put all his fuppliant's virtues, and in the other all bis imperfections, with which he loaded his shoulder in such a manner, that his virtues bung before him and his vices behind.

It is a misfortune to mankind never to fee their own faults.

FABLE

VERCIERZEL XIII.

EENEN zekeren koning, reizende vermomd door zyn land, want hy wilde niet bekend weezen, ontmoetede eenen ouden gryzen boer, die het land ploegde bloodhoofds en barvoets. Den koning hem bemerkende in die gefteltenis, galmde uit, God helpt u flaaf van d'aarde; en u van gelyke, meester van d' aarde, antwoorde den man. Waaron naamd gy my zoo, zeide koning, kend gy my? neen, erhaalde den ploegman (fchoon hy hem geheel wel kende) maar ik naani u dus, want, God hebbende 'd' aarde gefchaapen voor het gebruik van den menfch, hy moeft'er meefter af weezen. Het heeft veel op den heuvel gefneeuwd, zeide den koning, betrekking hebbende tot zyne gryze hairen; den tyd wilt het zoo hebben, zeide den landfinan. Den koning ziende by deeze verstandige dobbelzinnigheid, dat hy was eenen man van gereede vernuftheid, vervolgde; gy aarbeid heel veel voor uwen ouderdom; daar zyn zommige, erhaalde hy, veel ouder dan my, dewelke ik verpligt ben t'ouderhouden, en ik moet ook werken om mynen eigen koft te winnen. Hoe veel wind gy zeide den koning; allen dag agt ftuivers, ant

woorde

[blocks in formation]
[ocr errors]

A CERTAIN king, travelling through bis territories in difguife, because he would not be known; met with an old grey-haired peasant, who tilled the ground bare-headed and barefooted. The king perceiving him in that pofition, cried out, God bless ye, flave of the earth; and you likewife, mofler of the earth, anfwered the man. Why do you call me fo, faid the king, do you know me? No, replied the ruftic (though he knew him perfectly) but I call you thus, becaufe, God having created the earth for the ufe of man, he should be the master of it. It has Snowed very much on the fummit, faid the king, alluding to his grey hairs; time will have it fo, replied the clown. The king, perceiving by thefe equivocations that he was a man of ready wit, continued: You labour hard for your age. There are fome, replied he, much older than me, whom I am obliged to keep, and I must labour likewife to get my own livelihood. How much do you earn? faid the king. Eight pence a day, anfwered the man. Does this fuffice to nourish ye? faid the king. I must do feveral other things with it, replied be:

For

[ocr errors]
[ocr errors]

woorde den man. Is dat genoeg om u te voeden? Zeide den koninig: ik moet 'er verfcheide andere zaaken mede doen, erhaalde hy, want myn voedzel is de minfte teere dat ik doe, In wat teerd gy deeze agt ftuivers ondervraagde den koning: ik teere alleenlyk, erhaalde hy, twee ftuivers om my en myn wyf te voeden: ik betaale myne fchulden met twee andere, ik legge de twee andere in de landgoederen, en ik werpe de twee overblyvende ftuiveren weg. Hoe word dat gedaan? zeide denkoning, verklaard my het gewilliglyk, zeide den ploegman; ik verteere twee ftuivers voor het voedzel van my en myn wyf, en voor zoo luttel geld, wy konnen maar leeven gelyk de wilde dieren en iet arger, met twee andere ftuivers ik betaale myne fchulden, 't is te zeggen, dat ik nog mynen vader en moeder hebbe, dewelke zoo oud zyn, dat zy niet meer konnen aarbeiden, en gelyk zy my onderhouden hebben als ik jong was, ik voede hun nu in hunnen ouderdom; by deezen middel, ik betaale dat ik hun fchuldig ben. De twee andere ftuivers, dat ik in 'flands inkoomen legge, zyn om myne kinderen op te brengen, dewelke zoo jong zyn dat zy nog niet konnen aarbeiden; ik Teene hun nu, in hoop dat zy het my zullen wederom geeven, als gebrooken by ouderom ik onbekwaam zal weezen te werken voor my zelf. De twee stuivers dewelke ik weg-werpe, zyn om twee dogters van myne vrouw te kweeken, dewelke zy had in haar eerste huiwelyk; want ik hoop nooit dat geld wederom te zien.

« PreviousContinue »